De Hertog van Bourgondië was tot 1477 de eerste eigenaar van de tegenwoordig premier cru geklasseerde wijngaard Clos de la Bousse d’Or in Volnay. Hoewel er eerdere exclusieve eigenaren zijn geweest, wordt in 1954 voor het eerst een domein naar deze omheinde wijngaard vernoemd. Vanwege het verbod om een domein naar een wijngaard te vernoemen, wordt de 'B' echter in een 'P' veranderd: Domaine du Clos de la Pousse d’Or. Het domein zelf is dan nog aan het centrale plein van Santenay gevestigd en is in handen van twee oudere dames: Madame Davy de Chavigny en Madame Souchard de Lavoreille, en hun kinderen. In 1964 wordt dit domein in delen verkocht. Bon vivant Jean-Nicolas Ferté en investeerder Louis Seysses kopen ongeveer de helft van de wijngaarden, inclusief al het bezit in Clos de la Bousse d’Or. Ferté vraagt landbouwkundig ingenieur Gérard Potel, de verloofde van zijn favoriete nichtje Françoise, de dagelijkse leiding over het domein op zich te nemen. Een gouden zet, zo zou al gauw blijken. Met de aankoop in oktober 1964 van het voormalige kasteel in Volnay, inclusief de bijbehorende premier cru geklasseerde wijngaard Volnay Clos d’Audignac direct voor het gebouw, wordt het domein verplaatst naar de huidige locatie in Volnay. Gérard Potel begon alle wijn zelf op fles te brengen en hij bleek een begenadigd wijnmaker. In tegenstelling tot veel van zijn toenmalige collega’s was hij zeer voorzichtig met het gebruik van nieuw eikenhout; 20% nieuw eikenhout was voor hem het maximum, anders zou het hout de wijn teveel domineren. Hij maakte fruitrijke wijnen die geschikt waren voor opleg: een unieke combinatie in die tijd. Daarnaast was hij zich zeer bewust van de voor kwaliteit noodzakelijke lage rendementen. In de ogen van een groep Australische investeerders die in de jaren 90 voor de helft eigenaar was geworden door de aandelen van een eerdere groep Australiërs over te nemen, werd er hierdoor uiteindelijk te weinig verdiend. Op dat moment had de familie Potel samen met de familie Ferté bijna de andere helft in bezit. Een dag voor de vergadering waarin de Australiërs zich terug zouden trekken, kwam Gérard Potel door een hartaanval onverwacht om het leven. Nog altijd is Gérard Potel een grote naam in de Bourgogne, die onder meer door zijn zoon Nicolas volop in stand wordt gehouden. Nog altijd prijkt Gérards naam op de etiketten van Domaine de Bellène. Patrick Landanger, een ingenieur en een succesvol zakenman die net zijn fabriek in kunstheupen en kunstknieën had verkocht, nam het aandeel van de Australische investeerders over. Hoewel hij weinig ervaring had met het produceren van wijn, ging hij zich actief bezighouden met het reilen en zeilen van het domein. Dit leidde onvermijdelijk tot fricties met onder meer Nicolas Potel, die al jaren op het domein werkzaam was. In december 1997 nam Landanger dan ook de rest van de aandelen over en begon Nicolas Potel voor zichzelf. Domaine de la Pousse d’Or sinds 1992 volgens de principes van de biologische landbouw worden bewerkt, zijn de wijnen van het domein niet als zodanig gecertificeerd. Certificering zou alleen maar een hoop administratieve rompslomp opleveren. Sinds 2014 is Hubert Rossignol verantwoordelijk voor het onderhoud van de wijngaarden en worden de wijngaarden onderhouden volgens de principes van de biodynamie. Een kleine stap, aangezien chemische middelen of onkruidverdelgers hier toch al niet meer werden gebruikt en de maankalender ook al jaren strikt aangehouden werd voor het werk in de wijngaard en in de kelder.
Alle druiven worden zowel handmatig als machinaal gesorteerd. Als een van de eerste producenten in de Bourgogne beschikte Domaine de la Pousse d’Or over een machine die alle druiven, die eerst geheel ontsteeld worden, afzonderlijk onder de loep neemt. Alle druiven die niet aan het ideale plaatje voldoen, worden er automatisch uitgegooid. Deze Delta E2
Vistalys-machine (een soort optische sorteermethode) vereist een behoorlijke investering, maar kwaliteit gaat bij Landanger boven alles. Voor de blauwe druiven geldt eerst een koude weking van zeven dagen, waarna de temperatuur tot 32 oC wordt verhoogd en de alcoholische gisting op gang komt. De hoed van pitten en schillen wordt tijdens de gisting twee keer per dag ondergedompeld met het oog op een betere extractie van geur, kleur en tannine. Dit proces duurt zo’n drie weken. Daarna wordt de wijn gedurende vijftien tot achttien maanden opgevoed op eikenhouten vaten, waarvan voor de meeste wijnen een derde nieuw is. Alleen bij de Santenay Clos de Tavannes 1er Cru (20%) en de Grands Crus uit de Côte de Nuits (50%) wordt hiervan afgeweken. Sinds enkele jaren maken ze een aantal afzonderlijke cuvées die op amfora’s worden opgevoed. Bijzonder tijdens deze opvoeding is de stop waarmee de eiken vaten aan de bovenkant worden afgesloten. Onder invloed van de processen in de wijn en de verdamping is de hoeveelheid wijn in de vaten niet constant. Tijdens de appel-melkzuurgisting kan het vat zelfs overstromen, terwijl de rest van de tijd het vat nu juist wekelijks moet worden bijgevuld om te voorkomen dat het oppervlak dat blootgesteld wordt aan zuurstof te groot wordt. Hier heeft ingenieur Landanger iets op bedacht: een glazen stop in de vorm van een karaf met twee open zijden. Dankzij deze ouilleur is goed zichtbaar welk vat bijgevuld moet worden en heeft de wijn de ruimte om uit te zetten. Op de karaf zit bovendien een stop die het koolzuurgas doorlaat dat tijdens de appel-melkzuurgisting ontstaat, terwijl hij zuurstof juist tegenhoudt. Na vijftien tot achttien maanden worden de rode wijnen zonder klaring of filtering op fles gebracht.